Get in touch

Cybersteel Inc.
376-293 City Road, Suite 600
San Francisco, CA 94102

Have any questions?
+44 1234 567 890

Drop us a line
info@yourdomain.com

About us

Lorem ipsum dolor sit amet, consectetuer adipiscing elit.

Aenean commodo ligula eget dolor. Aenean massa. Cum sociis natoque penatibus et magnis dis parturient montes, nascetur ridiculus mus. Donec quam felis, ultricies nec.

Openingstijden: Ma-Zo vanaf 9:30 h +49 2672 95050-0
NL

Geschiedenis van kasteel Eltz & familie

Bouwgeschiedenis van de burcht

De burcht aan het riviertje de Elzbach bestond al toen de stamvader Rudolf zichzelf in 1157 vernoemde naar zijn versterkte huis ‘von Eltz‘ en als getuige zijn handtekening zette onder een oorkonde van keizer Frederik I (Barbarossa). In 1268 verdeelden zijn nazaten de burcht en alle bezittingen in drie even grote delen en trokken er vervolgens vijf eeuwen lang hoge bouwwerken op, vanwege de beperkte ruimte. Daar leefden ze als erfgemeenschap tot 1815, toen de vrijheren van Eltz-Rübenach vertrokken en de graven van Eltz alleen overbleven. Tot op heden.

1100 tot 1300

1157  

Eerste schriftelijke vermelding van Rudolf van (burcht) Eltz in een oorkonde van keizer Frederik I (Barbarossa). Uit deze tijd dateren de onderste vijf verdiepingen van de romaanse burchttoren Platt-Eltz (huis 7 op de plattegrond). 

1268  

Overeenkomst tussen de achterkleinkinderen van Rudolf, Elias, Wilhelm en Theoderik, over de opsplitsing van de familie enerzijds en de stichting van en zogeheten ‘Ganerbschaft’, een erf- en woongemeenschap op burcht Eltz, anderzijds. 

Op deze wijze ontstonden drie familietakken: die ‘van de Gouden Leeuw‘ (de latere graven van Eltz-Kempenich), die ‘van de Zilveren Leeuw‘ (de huidige vrijheer van Eltz-Rübenach) en die ‘van de Buffelhorens’, wier nakomelingen tot 1786 leefden en zich ‘vrijheren van Eltz-Rodendorf’ noemden.  

1252-1300  

Bouw van de vijfde verdieping van de burchttoren Platt-Eltz (7) in gotische stijl, het eerste van de vijf Kempenicher huizen aan de oostkant van de binnenplaats (12) en ten noorden hiervan het huis Klein-Rodendorf (11).  

1300 tot 1500

1311-1312  

Bouw van de eerste vijf verdiepingen van het huidige Rübenacher huis (5) aan de westkant van de binnenplaats.  

1323  

Eerste schriftelijke vastlegging van de ‘Ganerbschaft’ (erf- en woongemeenschap) in de ‘Burgfriedenbrief’ (burchtvredesbrief), waarop o.a. in 1430 een aanvulling volgde.  

1331-1333  

Tijdens de ‘Eltzer Fehde’ (de twist van Eltz) streden de erfgenamen van Eltz zijde aan zijde met de naburige vorsten van Waldeck, Schöneck en Ehrenburg om het behoud van hun gilde- en veterecht tegen de aarsbisschop en latere keurvorst Boudewijn van Luxemburg.  

In 1333 geven de graven van Eltzer zich over, maar krijgen in 1335 de geconfisqueerde burcht Eltz en het door Boudewijn tegenover de burcht gebouwde belegeringsfort de Trutz-Eltz in leen.  

1442-1444  

Uitbreiding van het Rübenacher huis met twee verdiepingen (5). 

1475  

Bouw van het tweede Kempenicher huis (11). 

1500 tot 1700

1514-1515  

Bouw van twee gebouwen met elk acht verdiepingen, de Rodendorfer huizen (14, 15), in een vroege 14e-eeuwse (retro-) stijl. Waarschijnlijk uit dezelfde periode dateren ook het poortwachtershuis bij de binnenpoort (3) in de voorburcht en het koetshuis (17).   

1567-1581 Jakob III keurvorst van Trier  

Jacob III van Eltz, keurvorst en aartsbisschop van Trier, was een bekende geestelijke en kerkvorst die zich inspande voor de rechten van burcht Eltz en de maatschappelijke positie van de familie van Eltz in het keurvorstendom Trier. In 1573 verkreeg de familietak van Eltz van de Gouden Leeuw de Heerlijkheid Kempenich als onderpand, en in 1580 werd viel Jacob de rang van erfmaarschalk van het keurvorstendom Trier ten deel.  

1600  

Voor de drie families boette de burcht als woongebouw steeds meer aan betekenis in. Ze geven de voorkeur aan nieuwe landgoederen (‘Eltzerhöfe’) in Trier, Koblenz, Boppard, Mainz, Eltville, Blieskastel etc.  

1604  

Uit dit jaar dateert weer een Kempenicher woontoren (9), een drie verdiepingen tellend aanbouwsel inclusief een twee verdiepingen tellend portaal met open begane grond en gewelf. In 1664 werd dit huis uitgebreid met twee in vakwerkconstructie gebouwde verdiepingen.  

1650  

Begin van de bouw van een Kempenicher huis in het zuidoosten, een woontoren met vier verdiepingen (10). 

1664  

Verbouwing van de voormalige gotische kapel en toevoeging van een erker. Waarschijnlijk dateert de goudsmidse in de voorburcht (18) uit hetzelfde jaar 

1689  

Hans Anton van Eltz-Üttingen, een officier in dienst van het Franse leger, wist met hulp van de bevolking van het naburige plaatsje Müden een volledige verwoesting van de burcht te voorkomen tijdens de Paltische Successieoorlog (Negenjarige Oorlog).  

1700 tot 1900

1732-1743  

Door toedoen van Filips Karel van Eltz-Kempenich, keurvorst en aartsbisschop van Mainz en aartskanselier van het Duitse Rijk, verhief keizer Karel VI de familietak Eltz-Kempenich tot ‘graven’. Hierdoor kwam de familie in het bezit van de Heerlijkheid Vukovar in Kroatië, waar de familie tot 1944 resideert.  

1786  

De graven van Eltz-Kempenich erfden het burchterfdeel van de vrijheren van Eltz-Rodendorf, die waren uitgestorven. 

1792-1794  

Franse troepen lijfden de burcht in.  

1815  

Het einde van de erf- en woongemeenschap: de vrijheren van Eltz-Rübenach verkochten hun erfdeel aan de graven van Eltz-Kempenich, die sedertdien de enige eigenaren van de burcht zijn.  

1820  

Het begin van het moderne toerisme: William Turner, Victor Hugo, de Duitse keizer en vele anderen bezochten de burcht in de daaropvolgende jaren.  

1848-1890  

Stabilisering en restauratie van de burcht. Heropbouw van het ingestorte ambachtshuisje (19) volgens het schilderij van de burcht op de kwartierstaat van 1680.  

1850-1944  

De graven van Eltz leefden voornamelijk in Kroatië en vertoefden slechts een paar weken per jaar op de burcht.  

1900 tot op heden

1920  

Een grote brand verwoestte de Kempenicher huizen en de daken van huis Rodendorf en de burchttoren Platt-Eltz.  

1945  

De burcht wordt een museum.  

1961-1995  

Burcht Eltz stond op het Duitse bankbiljet van 500 DM.  

1975-1980  

Uitgebreide stabiliseringsmaatregelen en renovatie van de buitenmuren om instorting te voorkomen.  

1981  

Openstelling van de schatkamer voor het publiek.  

2009-heden  

Grootscheepse sanering van de burcht: daken, dragende constructies, vensters, wandschilderingen en inrichting.  

2018  

Jacob, geboren in 1979 en 34e generatie van Eltz, nam de verantwoordelijkheid op zich voor de burcht.  

Neen eeuwer Huis Eltz

Burcht Eltz is het prototype van een Duitse ridderburcht. De burcht was door de eeuwen heen permanent in familiebezit en werd nooit verwoest. De geschiedenis van de burcht wordt gekenmerkt door talloze mythen, bijzondere gebeurtenissen, belangrijke persoonlijkheden en kunst van wereldformaat. Hier volgt een beknopt chronologisch overzicht met de belangrijkste jaartallen en feiten, waaronder ook vele interessante verhalen en wetenswaardigheden:

9e tot 13e eeuw

De ontwikkeling van middeleeuwse burchten zoals die wij tegenwoordig bewonderen – vaak vanwege hun weerbare karakter en schoonheid – begon in de 9e en 10e eeuw. Uit de toenmalige met aarden wallen en palissaden beschermde huizen ontstonden allengs met muren versterkte, beveiligde burchten. De bloeitijd van de burchtbouw strekt zich uit tot de late 11e tot de 13e eeuw, de hoogtijdagen van het Huis Hohenstaufen. Uit deze woelige tijd dateert ook de eerste vermelding van de naam Eltz. 

1100 tot 1300

1157 

Als getuige ondertekende Rudolf van Eltz een schenkingsoorkonde van keizer Frederik I (Barbarossa). Hij bewoonde de toen nog kleine burcht aan het riviertje de Elzbach, waarvan de romaanse burchttoren Platt-Eltz en vier verdiepingen van de toenmalige romaanse pallas (woongedeelte) behouden zijn gebleven in de huidige Kempenicher huizen. Hiervan getuigen de oudste beschilderde schoorsteen van Duitsland en een recentelijk ontdekte, eveneens beschilderde romaanse vensterboog.  

Burcht Eltz ontstond op een plaats met een gunstige strategische ligging, aan een weg die de verbinding vormde tussen de Moezel – een van de belangrijkste handelsroutes ten tijde van het Duitse Rijk –, de Eifel en het vruchtbare Maifeld. 

Het bouwwerk vormt een fraaie eenheid met zijn omgeving. Aan drie zijden omgeven door het riviertje de Elzbach verrijst de burcht op een tot 70 m hoge elliptische rotskruin, die het fundament vormt van het gehele complex. Dit vindt wederom zijn uitdrukking in de architectuur van het bouwwerk en verklaart de deels bijzondere indeling van sommige vertrekken. 

 

Tussen 1252 en 1277 verrees aan de oostzijde van de binnenplaats een vier verdiepingen tellende ‘pallas’ (woongebouw) voor Elias van de Gouden Leeuw. 

 

In 1266 werd de burchttoren Platt-Eltz, die in gemeenschappelijk bezit van de drie families was, verhoogd met een verdieping met kantelen.  

  

1268

Nog vóór 1268 kwam het tot een familiebreuk tussen de gebroeders Elias, Willem en Theoderik, met als gevolg een opsplitsing van de burcht en de bijbehorende landerijen. Voortaan was burcht Eltz een ‘Ganerbenburg’, waar de verschillende familietakken – Eltz van de Gouden Leeuw, Eltz van de Zilveren Leeuw en Eltz van de Buffelhorens – in een gemeenschap van ervan samenwoonden.  

In de tweede helft van de 13e eeuw tot begin 14e eeuw vonden er omvangrijke bouwwerkzaamheden plaats op de burcht, die waarschijnlijk het gevolg waren van de familiebreuk.  

1300 tot 1500

 

Tussen 1299 en 1312 

verrees een woontoren met vier verdiepingen, die tegenwoordig ‘Klein Rodendorf’ wordt genoemd, waarschijnlijk voor Theoderik van de Buffelhorens. 

 

Johan, de zoon van Willem, liet tussen 1311 en 1312 de eerste vier verdiepingen van de woontoren voor de familietak van de Zilveren Leeuw optrekken, die ‘Rübenacher huis’ wordt genoemd. 

 

1323 

Uit dit jaar dateert de eerste schriftelijke vermelding van de ‘Ganerbschaft’ (erf- en woongemeenschap) in de vorm van een burchtvredesbrief, waarop in 1430, 1481 en 1556 een aanvulling volgde. Deze ‘burchtstatuten’ bestonden tot 1815. 

 

1331-1336 ”De vete van Eltz” 

In de zogenaamde ‘Eltzer Fehde’ (‘de vete van Eltz’) boden de Eltzer families tezamen met enkele naburige ridderfamilies gewapend verzet tegen de expansiepolitiek van de aartsbisschop van Trier, Boudewijn van Luxemburg. In 1331 volgde de eerste gedocumenteerde kanonaanval ten noorden van de Alpen. Omdat deze aanval niet het gewenste gevolg had, liet de aartsbisschop tegenover burcht Eltz een belegeringsburcht, de Trutz-Eltz, optrekken. Hiervandaan werd burcht Eltz jarenlang bestookt met katapulten en lepelblijden. De ruïnes van de Trutz-Eltz zijn vandaag de dag nog te zien. In 1333 gaven de heren van Eltz zich over en in 1336 volgde het vredesakkoord met Boudewijn. 

Dientengevolge moesten de families de meeste versterkingen van de burcht afbreken. Zo bleef van burcht Eltz niet meer veel over dan een versterkt wooncomplex, dat echter door de eeuwen heen niet één keer werd verwoest. Dat er na de ’Eltzer Fehde’ geen krijgsgebeurtenissen meer plaatsvonden op burcht Eltz was te danken aan geluk, verstandige familiaire beslissingen, slimme diplomatie en de steun van kordaat optredende buren.  

 

1441-1472 

In 1441 werd het Rübenacher huis aan de westzijde van de burcht uitgebreid met twee verdiepingen en het huidige dak, en in 1444 met het trappenhuis aan de noordzijde. De voltooiing van dit huis met zijn prachtige wandschilderingen volgde in 1472 onder Lancelot en Willem van de Zilveren Leeuw. 

De naam Eltz-Rübenach vindt overigens zijn oorsprong in het landgoed Rübenach bij Koblenz, dat Richard van de Zilveren Leeuw had verworven in 1277. 

Met zijn veelhoekige vakwerktorentjes, de sobere, op twee basaltzuilen rustende voorgevel van de erker boven de ingang en de fraaie laatgotische kapelerker draagt het Rübenacher huis in belangrijke mate bij aan de architectonische verscheidenheid aan de binnenplaats van de burcht.  

 

1475 

Bouwbegin van een tweede woontoren met vier verdiepingen, die tegenwoordig deel uitmaakt van de Kempenicher huizen, ten zuidoosten van de romaanse pallas voor de familietak van de Gouden Leeuw. 

 

1490-1515 

Tussen 1490 en 1515 verrees naast het huis Klein Rodendorf een nieuwe woontoren, het huidige huis Groß Rodendorf. In het oudste, uit omstreeks 1470 daterende gedeelte dat waarschijnlijk een kapel was, ontstond de vlaggenkamer, een vertrek met een schitterend laatgotisch netgewelf. Daarboven verrezen nog vier verdiepingen. Aan de kant van de binnenplaats ontstond een op drie zuilen rustend gewelfd portaal. 

Het is uniek dat de bouwheer, Filips van Eltz en Pyrmont, dit huis in 1330, in de vroege renaissancetijd, liet bouwen in (retro-)stijl van de hooggotiek en de muren aan de binnenplaats niet liet pleisteren.  

Uit deze periode dateren kennelijk ook het iets lager in de voorburcht gelegen koetshuis en het poortwachtershuis voor de ingang van de binnenplaats.  

De naam Eltz-Rodendorf vindt zijn oorsprong in het huwelijk tussen Hans Adolf van Eltz met Katharine van Brandscheid tot Rodendorf in 1563. Door deze verbintenis verwierf Hans Adolf de heerschappij over het plaatsje Rodendorf (Château-Rouge) in het Lotharingse kanton Bouzonville, waarnaar hij en zijn nakomelingen zich nadien vernoemden.

1500 tot 1700

1510-1581: Jacob III van Eltz, keurvorst van Trier

Huize van en tot Eltz maakte zich voornamelijk verdienstelijk voor de keurvorstendommen Mainz en Trier. Uit vrijwel elke generatie bekleedden meerdere familieleden een geestelijk ambt in beide keurvorstendommen. Alleen al in het aartsbisdom Trier waren het er in 400 jaar tijd meer dan 70, die prelaat of non waren. De bekendste was de in 1510 geboren Jacob van Eltz, een van de belangrijkste keurvorsten in de geschiedenis van het aartsbisdom van Trier, die daarnaast nog vele andere belangrijke ambten bekleedde.  

Na zijn studie in Leuven werd Jacob van Eltz op 15 september 1525 kapittelheer van Trier, alvorens hij op 13 oktober 1547 werd benoemd tot domdeken. Een jaar eerder, in 1546, was hij ook al rector magnificus van de universiteit van Trier geworden. In 1567 werd hij door het domkapittel van Koblenz verkozen tot aartsbisschop en keurvorst Jacob III.  

 

Jacob van Eltz was een groot voorstander van de contrareformatie en als zodanig kon hij vooral op steun rekenen van de jezuïeten. Omdat Trier destijds in handen was van de lutheranen en de calvinisten, regeerde Jacob het keurvorstendom grotendeels vanuit zijn residentie nabij Wittlich. Pas 13 jaar en ontelbare onderhandelingen later slaagde Jacob er uiteindelijk met wapengeweld in om zijn residentie naar Trier te verplaatsen. Op 27 mei 1580 haalde de stad Trier de keurvorst in op de hoofdmarkt en zwoer hem trouw en gehoorzaamheid. Jacob van Eltz overleed op 4 juni 1581. 

 

In 1573 verkreeg Anton van de Gouden Leeuw de Heerlijkheid Kempenich in de Eifel van keurvorst Jacob III in leen en tituleerde zichzelf en zijn familietak vanaf dat moment ‘Eltz-Kempenich’. 

 

In 1580 verleende Jacob III de rang van erfmaarschalk van zijn keurvorstendom aan Anton van Eltz. Hierdoor verkreeg deze, en zijn nakomelingen eveneens, het opperbevel over de ridders van Trier, niet alleen in tijden van oorlog. Dit ambt bleven leden van de familie Eltz bekleden tot aan het einde van het keurvorstendom in 1803.  

 

1604-1661  

Tussen 1604 en 1661 werden de romaanse pallas en de bijgebouwen uitgebreid met één tot drie verdiepingen die voornamelijk uit vakwerk bestonden. Deze uitbreiding betrof de zuidoostelijke delen van de burcht die tegenwoordig Kempenicher huizen worden genoemd. Door hun architectonische compositie en hun fraaie vakwerkstructuur maken zij het schilderachtige karakter van de binnenplaats compleet. Een regenbak, die zich onder de enorme traptoren van het huis Kempenich bevindt, diende als watervoorziening van de burcht. 

 

De hoofdingang van de Kempenicher huizen wordt beschermd door een portaal met daarboven een erkerkamer. Het portaal wordt gedragen door twee achthoekige basaltzuilen die door een rondboog zijn verbonden. Hierop bevinden zich twee inscripties: ‘BORGTORN Eltz 1604’ en ‘ELTZ-MERCY’. Deze verwijzen naar het jaar waarin de modernisering en uitbreiding van het romaanse burchthuis begon en naar de leden van de familie Eltz die daartoe destijds opdracht gaven.  

 

Door de Dertigjarige Oorlog vielen de werkzaamheden stil. Ze werden pas hervat en voltooid door Hans Jacob van Eltz en zijn echtgenote Anna Elizabeth van Metzenhausen. De sluitstenen van het kruisgewelf van het portaal (1651) met de wapens van de families Eltz en Metzenhausen herinneren daar nog aan. Ook het luisterrijke vroegbarokke alliantiewapen uit 1661 verwijst naar deze bouwperiode. Het bestaat uit geelachtig zandsteen en bevindt zich onder het middelste venster in de voorgevel van de erker. Ditzelfde wapen treffen we ook aan op de smeedijzeren vensterroosters van de benedenzaal in het huis Kempenich en in de balustrade op de binnenplaats. 

 

Hoewel de bouwgeschiedenis van de burcht zich uitstrekt over in totaal ruim 500 jaar en zodoende alle stromingen en stijlen van de romantiek tot aan de vroegbarok vertegenwoordigd zijn, maakt het geheel een harmonische indruk. Zo ontwikkelde de burcht zich tot een zogeheten ’Randhausburg’, een burcht met acht dicht aan de binnenplaats gelegen woontorens waarvan de buitenmuren de functie hebben van een ringmuur. In de meer dan 100 woonvertrekken leefden ruim 100 familieleden met bijna evenzoveel dienaren. 

 

1624 

Ook Hans Jacob van Eltz bekleedde een belangrijke functie in het keurvorstendom Trier. Op 15 juli 1624 verleende de keurvorst hem het ambt van erfmaarschalk. Hierdoor verkregen hij en zijn nakomelingen het opperbevel over de ridders van Trier, ook ten tijde van oorlog. 

 

1647-1648 

Als afgezant van de keurvorst van Mainz en de andere geestelijke keurvorstendommen onderhandelde Frederik van Eltz op het vredescongres in Münster. Dit deed hij zo krachtdadig en succesvol dat keizer Ferdinand III hem een grote som geld schonk en de oude titel van leden van Huis Eltz, ‘Edler Herr’, voor hem en zijn familie in ere herstelde. Frederiks portret hangt in de raadzaal van Münster, naast de portretten van alle andere personen die in 1647-1648 de Vrede van Westfalen bezegelden, waarmee een einde kwam aan de Dertigjarige Oorlog.    

 

1665-1743  Filips Karel van Eltz, keurvorst van Mainz

De grootste politieke invloed had de familie Eltz, toen Filips Karel keurvorst van Mainz en aartskanselier van het Heilige Roomse Rijk der Duitse Natie was. De in 1665 geboren Filips Karel trad in 1686 toe tot het Duitse College in Rome. Toen Georg von Schönborn in 1719 werd verkozen tot keurvorst van Trier vertegenwoordigde Filips Karel de keizerlijke belangen als domcantor van Mainz en aartsdiaken van Trier. Tegelijkertijd was hij kapittelheer in Mainz en Trier.  

 

Na de dood van de keurvorst van Mainz werd Filips Karel unaniem als zijn opvolger gekozen, waardoor hij niet alleen een geestelijke leider werd, maar ook de machtigste kerkvorst ten noorden van de Alpen. Als aartskanselier van het Duitse Rijk leidde hij later de rijksdag in Regensburg. Hier was hij de hoogste rijksvorst in rang, direct na de keizer. Zijn belangrijkste succes bestond in de doorvoering van de zogenaamde uit 1713 daterende ‘Pragmatieke Sanctie’. Deze ‘huiswet’ maakte het mogelijk dat de aartshertogin en latere keizerin Maria Theresia de volledige Habsburgse nalatenschap erfde, hoewel de in het Duitse Rijk geldende Salische Wet een vrouwelijke erfopvolging uitsloot.  

Filips Karel vertegenwoordigde de belangen van de Habsburgse keizer Karel VI gedurende bijna diens gehele regeringstijd. Samen met de keurvorstendommen Hannover en Trier vormde hij een blok tegenover Beieren. Maar in 1742 kwam het tot een breuk met het Habsburgse Huis, toen Filips Karel bij de verkiezing van de nieuwe keizer – mede onder enorme druk van Beieren en Frankrijk – gedwongen werd te kiezen voor de keurvorst van Beieren, Karel VII Albrecht uit het Huis Wittelsbach. De Habsburgers beschouwden dit als verraad. Filips Karel leed onder dit besluit tot aan zijn dood in 1743.  

 

1688-1689 

Tijdens de Paltische Successieoorlog van 1688 tot 1689 werden de meeste burchten in het Rijnland verwoest. In deze tijd speelde Hans Anton van Eltz-Üttingen een belangrijke rol voor het behoud van burcht Eltz. Dankzij zijn positie als hoge officier van het Franse leger wist hij ervoor te zorgen dat burchten werden geschrapt van de officiële Franse lijst met bouwwerken die verwoest moesten worden. Dit hielp echter niet tegen de ‘inofficiële’ rooftocht van de Franse troepen in de Eifel. Maar burcht Eltz bleef behouden dankzij het kordate optreden en een list van de bevolking van het naburige plaatsje Müden, die de ongenode gasten in een overrijp korenveld lokten en dit vervolgens in brand staken. 

1700 tot 1900

1733 

Karel VI verhief de familie Eltz van de Gouden Leeuw in Wenen in de stand van rijksgraven vanwege hun verdiensten in de woelige tijden van de reformatie en de Ottomaanse Oorlogen. Bovendien verleende hij de familie het grote paltsgraafschap – het recht om in naam van de keizer in de adelstand te verheffen, notarissen te kiezen, buitenechtelijke kinderen de status van wettige kinderen te geven, aan burgers een wapen met schild- en helmteken te verlenen, rechters en secretarissen te benoemen, aan lijfeigenen vrijheid te verlenen en nog veel meer.  

 

1736 

De familie Eltz bezat tal van landerijen, voornamelijk in de keurvorstendommen Trier en Mainz. Hun belangrijkste bezit lag echter in Kroatië. Daar verwierf de familie Eltz in 1736 de heerschappij over Vukovar, een streek aan de Donau in Oost-Slavonië, waar zij haar residentie vestigde. Dit bleef Vukovar tot aan de gewelddadige verdrijving van de familie uit Kroatië in 1944.  

 

1794-1818 

Tijdens de Franse bezetting van de linker Rijnoever van 1794 tot 1815 behandelde men graaf Hugo Filips van Eltz abusievelijk als emigrant. Daarom confisqueerde men de bezittingen van ‘burger graaf Eltz’ langs de Rijn en Moezel in 1795. Hierdoor kwamen ook burcht Eltz en de bijbehorende bezittingen onder het militaire gezag in Koblenz. In 1797 kon graaf Hugo Filips tegenover de rechter bewijzen dat hij niet geëmigreerd was, maar in Mainz was gebleven. Zo werd hij weer eigenaar van al zijn bezittingen en kon hij aanspraak maken op alle opbrengsten van zijn landgoederen – ook op de linker Rijnoever, die onder Frans gezag stond.  

 

1815 

In 1815 kocht graaf Hugo Filips het Rübenacher huis en het grondbezit van de vrijheren van Eltz-Rübenach. Daarmee kwam een einde aan de eeuwenoude ‘Ganerbschaft’ en was burcht Eltz en alles wat erbij hoorde weer in eigendom van één familie. Het aandeel in de burcht van de uitgestorven familietak Eltz-Rodendorf was al in 1786 ten deel gevallen aan de graven Eltz-Kempenich. Graaf Hugo Filips overleed in 1818 in Koblenz en werd op diens verzoek begraven op burcht Eltz.  

 

1811-1844 

Emmerich, de oudste zoon van Hugo Filips, deed in 1811 afstand van de Duitse bezittingen van de familie Eltz en kreeg in ruil daarvoor de Heerlijkheid Vukovar in Kroatië. Hij was als diplomaat in dienst van de keizer en moest in 1817 aartshertogin Leopoldina naar Rio de Janeiro begeleiden, waar zij in het huwelijk zou treden met de Portugese kroonprins en latere – eerste – keizer van Brazilië, Dom Pedro. Vervolgens zou hij aan het hoofd staan van een Oostenrijkse botanische expeditie, de eerste in zijn soort in Brazilië. Aangezien Emmerich in 1844 zonder mannelijke erfgenamen overleed, kwamen de Kroatische bezittingen in handen van zijn jongere broer Jacob, die ook al de Duitse bezittingen had verkregen, nadat zijn broer Hugo Filips daarvan afstand had gedaan.   

Jacob was gehuwd met Anna Maria barones Wambolt van Umstadt en verdeelde zijn gehele bezit, net zoals zijn vader Hugo Filips, tussen zijn zonen: Hugo, de oudste zoon, erfde Vukovar, Karel, de jongste, Burg Eltz en de andere Duitse bezittingen. Net als Emmerich overleed Jacob ook in 1844.  

 

1848

Hugo Filips was gehuwd met Lidvine gravin Pejácsevich en werd in 1848, in de tijd van Hongaarse opstanden, op de terugreis van Vukovar naar Duitsland vermoord door Oostenrijkse grenssoldaten, die dachten dat hij een Hongaarse spion was. Omdat de moord ongestraft bleef, meed zijn jongere broer Karel voortaan het keizerlijke hof in Wenen en richtte zich meer op Berlijn. Aangezien Hugo eveneens zonder mannelijke nazaten was overleden, gingen alle Duitse en Kroatische bezittingen over op Karel.  

 

1844-1888 

In de tijd van de romantiek en de groeiende belangstelling voor de middeleeuwen spande Karel zich sterk in voor de restauratie van de stamburcht. Deze grootscheepse werkzaamheden strekten zich uit over een periode van ruim 40 jaar, van 1845 tot 1888, en verslonden 184.000 Mark, wat omgerekend naar huidige koopkracht overeenkomt met ongeveer 15 miljoen euro. Karel had verstand van zaken en liet de restauratie behoedzaam en rekening houdend met de bestaande architectuur uitvoeren. Zijn uitgebreide briefwisseling met het Germanisches Nationalmuseum in Neurenberg over bouwkundige kwesties toont aan hoe veel hem gelegen was aan de burcht en een vakkundige restauratie. Geheel tegen de trend van de 19e eeuw in zag Karel af van ingrijpende veranderingen – een aanpak waarover deskundige bezoekers zich ook tegenwoordig nog lovend uitlaten.  

 

1848-1944 

Na het overlijden van zijn oudere broer Hugo in 1848 vestigde Karel de familieresidentie in Kroatië. Daar trad hij in 1853 in het huwelijk met zijn schoonzus Lidvine, de weduwe van zijn overleden broer Hugo.  

Vanwege de restauratie van de burcht en zijn functie als rentmeester van Bad Homburg in dienst van kroonprins Frederik van Pruisen brachten Karel en zijn gezin veel tijd door op de burcht en in Eltville aan de Rijn. Lidvine stierf in 1889. Karel kwam in 1900 om het leven bij een zwaar ongeval met de koets waarin hij zat.   

Na Karels dood verwijderde de familie zich steeds sterker van Pruisen en oriënteerde zich voornamelijk op de Donaumonarchie. Tot aan hun vlucht uit Duitsland in 1944 vertoefden ze nog maar enkele weken per jaar op burcht Eltz en de Eltzer Hof in Eltville. Tijdens hun afwezigheid waren rentmeesters uit het naburige plaatsje Moselkern belast met het beheer van beide bezittingen. Voor het onderhoud en activiteiten zoals rondleidingen voor bezoekers, die zich destijds overigens nog schriftelijk moesten aanmelden, zorgden op de burcht woonachtige kasteleins.

1900 tot op heden

1900-1906 

Onder Jacob, de oudste zoon van Lidvine en Karel, die de burcht slechts kort bezat, werd niet alleen het nieuwe dak van de kapel voltooid, maar vond ook een uitbreiding plaats van de Eltzer Hof en het slot in Vukovar. Jacob verstierf in 1906 op de leeftijd van 46 jaar, zijn echtgenote Marie, geborene prinses Lobkowicz, tijdens haar vlucht in 1945. Na Jacobs overlijden in 1906 verkreeg zijn broer Erwein de voogdij over Jacobs oudste zoon Karel, die pas in 1917 meerderjarig werd, en over de burcht en het landgoed in Eltville.  

 

1906-1922 

Toen zijn vader in 1906 overleed was Karel pas 10 jaar. Zoals vermeld, verkreeg Jacobs broer Erwein de voogdij over Jacobs oudste zoon Karel en de bezittingen van de familie. Kort na het bereiken van de meerderjarige leeftijd huwde Karel met de 18-jarige prinses Sofie van Löwenstein-Wertheim-Rosenberg. Het paar had twee kinderen. Karel kwam in 1922 bij een ongeval om het leven, op de leeftijd van slechts 26 jaar. Opnieuw kwamen de bezittingen van de familie onder het beheer van een voogd.  

 

1920 

Op 20 september 1920 groeide een schoorsteenbrand op de burcht uit tot een grote brand, waarbij delen van de Kempenicher huizen en de daken van huis Rodendorf en de burchttoren Platt-Eltz werden verwoest. Het herstel en de restauratie van de burcht duurden tot halverwege de jaren 1930. De lange duur was mede te wijten aan de enorme waardedaling van de verzekeringssommen ten gevolge van de hoge inflatie en aan de zeer strikte deviezenregels die geldtransfers vanuit Kroatië vrijwel onmogelijk maakten.  

 

1922-1982 

Karels weduwe Sofie stond jarenlang aan het hoofd van het gezin, dat na de verdrijving uit Kroatië in 1944 toevlucht had genomen in Eltville. In 1953 besloot zij om non te worden en trad zij toe tot de kloosterorde van de benedictinessen in de Abdij Sint-Hildegard nabij Rüdesheim. Door haar liefdevolle toewijding en de wijze waarop zij tal van verdrevenen hielp bij de repatriëring in de Rheingau verkreeg zij de bijnaam ‘koningin van de vluchtelingen’. Sofie was ook een verdienstelijk schrijfster. Ze overleed in 1982.  

 

1944-1978 

Jacob, de zoon van Sofie en Karel, leefde tot 1944 in Vukovar en Zagreb. In 1945 belandde hij als Amerikaanse krijgsgevangene in Salzburg, waar hij in 1946 in het huwelijk trad met Ladislaja, geborene barones Mayr-Melnhof. Toen ze een jaar later in Eltville arriveerden, besloot Jacob om het verwaarloosde wijngoed te renoveren, waarin hij op indrukwekkende wijze slaagde. Tot halverwege de jaren 1970 was Weingut Schloss Eltz uitgegroeid tot een van de bekendste rieslingproducenten van Duitsland. Jacob was jarenlang voorzitter van de gerenommeerde wijnbouwvereniging in de Rheingau en doceerde wijnrecht aan de universiteit van Mainz. In 1978 verkocht Jacob de wijngaarden, wat uiteindelijk de aanleg van een vierbaansweg langs de Rijn in Eltville verhinderde.  

 

1976-1982 

Tussen 1976 en 1982 lieten graaf Jacob en gravin Ladislaja de muren van de burcht herstellen en opnieuw pleisteren. 

In 1981 werd de schatkamer ingericht met allerlei kostbaarheden en waardevolle voorwerpen uit de verzamelingen van de familie en opengesteld voor het publiek. Steeds meer bezoekers kwamen van heinde en ver om de ‘burcht van het bankbiljet’ te bezichtigen. De rentmeesters Dieter en Inge Ritzenhofen, de ouders van de huidige rentmeester, hadden een belangrijk aandeel in de herpositionering van de burcht en het grote succes dat daarop volgde. 

 

1990-2006 

Jacob graaf van Eltz werd na de heroprichting van de Kroatische staat in 1990 als afgevaardigde van zijn stad Vukovar gekozen in het Kroatische parlement. Tussen 1991 en 1998 was hij lid van de Commissie buitenlandse zaken. Als Kroatisch lid van de Raad van Europa maakte Jacob van Eltz zich sterk voor de internationale erkenning van zijn land. Tot de talloze onderscheidingen die hem ten deel vielen behoorde ook de Orde van het Gulden Vlies, die hij als eerste lid van Huis Eltz ontving. Jakob stierf in 2006. 

 

2006 tot heden 

Karl, de oudste zoon van Jacob en Ladislaja, en zijn vrouw Sophie, geboren gravin Schaffgotsch, namen in 2006 de verantwoordelijkheid op zich voor burcht Eltz, die destijds in niet al te goede staat verkeerde. Om die reden begon in 2009 een grootscheepse renovatie en restauratie met financiële ondersteuning van de federale regering, de monumentenzorg van de deelstaat Rijnland-Palts en de Duitse Stichting Monumentenzorg. In het kader daarvan werden de dragende constructies zoals muren, kapotte daken en vakwerkconstructies hersteld en vernieuwd. Ook de binnenplaats, de technisch voorzieningen, de buitenmuren, vensters en muurschilderingen werden onder handen genomen. Het waren de omvangrijkste restauratiewerkzaamheden sinds de 19e eeuw onder graaf Karel. 

2018 volgde Jakob, de oudste zoon van Sophie en Karl, zijn vader op als burchtheer in de 34e generatie. Zodoende is de burcht sinds halverwege de 12e eeuw ononderbroken in bezit van de heren en graven van Eltz geweest. Ook in de 21e eeuw zal dit liefdevol onderhouden museale kleinood een van de populairste bezienswaardigheden in Duitsland en reisdoel van tal van kunstliefhebbers van overal ter wereld blijven.  

© Burg Eltz 2024